Het Nationaal Programma Groningen stelt geld ter beschikking voor de economische ontwikkeling van de provincie. Een aantal mensen zag hierin direct de kans om de Nederlandse landbouw gereed te maken voor de toekomst. Ze wilden het bewijs leveren dat de landbouw binnen tien jaar tegelijk grootschalig, duurzaam én winstgevend kan zijn: het ISPT-programma Fascinating. Eén van de stuwende krachten is bioloog Peter Bruinenberg. Hij werkte 35 jaar bij Avebe op het snijvlak van technologie, innovatie en duurzaamheid. Peter is betrokken bij de duurzame productie van voedingsgewassen. “We gaan vooral uit van bestaande kennis. Het is grotendeels een kwestie van organiseren en doen.”
Na de Tweede Wereldoorlog maakte de Nederlandse landbouw deel uit van het succesverhaal van de wederopbouw. Nooit meer honger! Maar de laatste tijd hebben maatschappij en media vooral oog voor de keerzijden van de efficiënte en intensieve sector. Regels, stikstofproblemen en te weinig verdiensten bepalen tegenwoordig het beeld.
De sector heeft dringend behoefte aan een positief verhaal en toekomstperspectief. “Iedereen snakt daarom naar verandering in de landbouw”, beaamt Peter Bruinenberg. “Maar wanneer komt er een kans die in de praktijk te brengen? Met Fascinating dus!”
Blauwdruk voor Nederlandse landbouwsector
Gelijkgestemden Tjeerd Jongsma van het Institute for Sustainable Process Technology (ISPT), Jan Sikkema van het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG), Geert Kloetstra van LTO Noord, Reggy van der Wielen, destijds van FrieslandCampina, en Peter Bruinenberg vanuit Avebe gingen aan de slag. Ze schetsten de blauwdruk voor een landbouwsector waarin duurzaamheid, natuurwaarde en voedingswaarde samengaan.
Bruinenberg: “We letten daarbij vooral op de mogelijkheden om zoveel mogelijk economische waarde uit het systeem te halen. We kregen groen licht om vanuit ISPT samen met LTO Noord, Avebe, Cosun, Friesland Campina, Agrifirm en kennisinstellingen dit nieuwe Nederlandse landbouwsysteem de komende tien jaar op poten te zetten. De coöperaties en LTO Noord kunnen hun achterban enthousiasmeren over de meerwaarde die de systeemverandering kan opleveren.”
Circulaire landbouw: reststroom uit aardappelen blijkt goudmijn
Een belangrijke inspiratie komt voort uit een ontwikkeling die zo’n twintig jaar geleden bij Avebe plaatsvond. “In mijn werk als innovatiemanager zag ik vele projecten langskomen die uiteindelijk niets opleverden”, vertelt Bruinenberg. “En soms zit er een idee bij, dat elke verwachting te boven gaat.”
Avebe kreeg het idee om voortaan niet alleen het zetmeel uit aardappels, maar ook de 2% eiwit in dit knolgewas te gaan verwaarden. “Dat bleek veel meer waard dan we dachten”, aldus Bruinenberg. Een reststroom werd een goudmijn. Dat was onder andere te danken aan de kwaliteit van het eiwit – het enige plantaardige eiwit dat dierlijk eiwit één op één kan vervangen. Bruinenberg: “2% lijkt weinig. Maar uit aardappelen is daarmee 700 kilo zuiver eiwit per hectare te realiseren. De meeste specifieke eiwitgewassen blijven op maximaal 500 kilo per hectare steken. Daarvoor moeten ook nog nieuwe hectares worden gevonden.”
Groningen heeft een vierde teelt nodig: naast suikerbieten, aardappelen en graan
Toch is dat de opgave. Bruinenberg: “Meer aardappelen is niet het antwoord. Vanuit het oogpunt van biodiversiteit – de verscheidenheid aan planten- en diersoorten – en minder inkomensafhankelijkheid van boeren van slechts enkele gewassen heeft Groningen een vierde teelt nodig naast suikerbieten, aardappelen en graan.”
Die teelt moet meer waarde toevoegen dan het ‘rustgewas’ graan. Bovendien moet die minstens gelijk zijn aan de waarde van suikerbieten en aardappelen. “Dan kun je niet om de productie van plantaardig eiwit met een hoge voedingswaarde voor humane voeding heen”, concludeert Bruinenberg. Dat biedt voldoende perspectief op een afzetmarkt.”
Het belang van plantaardig eiwit neemt namelijk toe. De wereldwijde vraag naar eiwit is op termijn niet met dierlijk eiwit alleen in te vullen. Voor de productie van dierlijk eiwit is meer ruimte nodig en die ruimte is er op aarde niet. Dat maakt plantaardig eiwit tot het product van de toekomst.
Teelt van plantaardig eiwitten heeft de toekomst
Op welke teelt zal de keuze vallen? Bruinenberg: “Die vraag ligt nog open. Je moet daarvoor verschillende zaken zorgvuldig in kaart brengen. Het eiwitgehalte in de plant en de voedingswaarde van dit eiwit zijn heel belangrijk. Soja-eiwit bevat bijvoorbeeld maar 70% van de essentiële aminozuren in vergelijking met dierlijk eiwit. Dat betekent dat je er 30% meer van moet eten om de voedingswaarde van dierlijk eiwit te evenaren.”
Verder is belangrijk hoe je het eiwit in een fabriek kunt verwerken. “Gelukkig hebben de gezamenlijke partners veel kennis over procestechnologie in huis. Een voorbeeld is het met zo min mogelijk energie drogen van eiwitten. Een ander voorbeeld: kennis van de inzet van membranen in scheidingsprocessen.”
Hoe leiden eiwit en andere ingrediënten tot smakelijke voedingsmiddelen?
Het eiwit zelf is niet de enige factor. Eiwit alleen is zelfs geen voedingsmiddel – het is een ingrediënt. Bruinenberg: “Een gezond dieet bestaat bij de gratie van variatie. Vezels, vetten en mineralen maken er onderdeel van uit. Hoe leiden eiwit en andere gezonde ingrediënten samen tot smakelijke en veelzijdige voedingsmiddelen? Dat gaan het UMCG en de Hanze Hogeschool uitzoeken.”
De waarde van wat overblijft als het eiwit uit het landbouwgewas is gehaald speelt ook mee. Het kan bijvoorbeeld als diervoeder, voor de opwekking van biogas of als grondstof voor duurzame chemische bedrijven in de regio worden gebruikt. En natuurlijk de hamvraag: passen die gewassen ook goed binnen de Nederlandse landbouw?”
Opvallend genoeg bestaat er geen studie die teeltgewassen hierop stelselmatig vergelijkt. “We zijn geen onderzoeksproject dat dit voor elk gewas gaat uitvogelen. Maar zo’n vergelijking van tien verschillende teeltgewassen, waaronder veldbonen, erwten, grassen en graanvarianten, moet er wel komen. Voor het overige gaat Fascinating uit van bestaande kennis. Het draait om aanpakken in de praktijk.”
Meerdere gewassen zijn geschikt als vierde gewas
Eén ding staat voor Bruinenberg vast: “Als er één nieuw vierde gewas zou zijn, dan hadden we dit allang gehad.” Al vóór de vergelijking van gewassen voorspelt Bruinenberg dat meerdere gewassen samen ‘de vierde teelt’ zullen vormen. “Die mogen dan vervolgens in de praktijk bewijzen wat ze waard zijn. Als je vier gewassen hebt, komt op elk stuk land elk gewas binnen vier jaar één keer aan de beurt. Dat betekent dat een nieuw gewas binnen tien jaar twee keer de kans krijgt om zich te bewijzen. Landbouwkundig is na één teelt duidelijk wat het waard is. De betrokkenen kunnen daarna de tweede keer gebruiken voor verbetering.”
De nieuwe verwerkingsketen die moet worden opgezet, zal zoveel mogelijk gebruikmaken van wat er al is. “Cosun en Avebe hebben de processen in huis om eiwitten te winnen. FrieslandCampina weet als geen ander welke eiwitten de hoogste waarde vertegenwoordigen en Agrifirm weet alles van de teelt en de verkoop van restproducten”, somt Bruinenberg op.
Fascinating heeft oog voor verdienmodel boeren, voor biodiversiteit en duurzaamheid
Groningen is al jaren bekend als Energy Valley. Fascinating heeft al verbanden naar de energiespecialisten gelegd om de energie voor Fascinating uitsluitend te betrekken uit regionale, duurzame bronnen. Op die manier kan de productie CO2-neutraal plaatsvinden.
Rest nog het aspect biodiversiteit. Bruinenberg houdt van de aanblik van bloeiende aardappelvelden. “De veldleeuwerik laat zich horen en erboven cirkelen roofvogels. Maar erg divers is het niet.” Bovendien erkent hij dat een vierde teelt alleen niet voldoende is om de biodiversiteit echt te laten toenemen.
Maar als je die teelten nu eens tegelijk, naast elkaar, op kleinere stukken grond zou laten groeien? De gedachten gaan uit naar landbouw in stroken, waarbij smalle stroken land met aardappelen, bieten, graan en nieuwe gewassen elkaar afwisselen. Tijdens proeven met deze vorm van landbouw is het zaak de resultaten te meten via de Biodiversiteitsmonitor die de brancheorganisatie Akkerbouw ontwikkelt.
“Die benadering van landbouw vraagt precisie, bijvoorbeeld in de gewasbescherming. Gewasbeschermingsmiddelen voor aardappelvelden mogen niet op bietenvelden of op bloeiende akkerranden terechtkomen – en andersom. Gelukkig is daarvoor veel nieuwe technologie beschikbaar”, weet Bruinenberg.
Toch zullen er voor bepaalde uitdagingen nog oplossingen moeten worden ontwikkeld. Behalve aanpassing van regelgeving gaat het bijvoorbeeld om de ontwikkeling van machines die hiervoor zijn ontworpen. Bruinenberg: “Dat soort uitdagingen zijn gelukkig oplosbaar. We krijgen hier een unieke kans om de hele wereld te laten zien wat de Nederlandse landbouw kan. Je kunt een heel regionaal landbouwsysteem binnen tien jaar winstgevend, toekomstbestendig en duurzaam maken. We zijn vastbesloten dat te bewijzen.”